Op 31 januari 2021 worden de slachtoffers van de Holocaust herdacht tijdens de Nationale Holocaust Herdenking. Het volgende interview, dat Weet Magazine in 2010 hield met Auschwitz-overlevende Leny Boeken-Velleman (1922-2012), die in handen viel van horrordokter Josef Mengele, onderstreept dat we nooit meer mogen vergeten wat er in de concentratiekampen is gebeurd.
Om het superieure Arische ras te beschermen tegen ‘vervuiling’, vond Hitler dat zwakke Untermenschen het onderspit moesten delven. In die categorie viel de inmiddels overleden jodin Leny Boeken-Velleman uit Amsterdam. Ze was op het moment van dit interview één van de weinige overlevenden van Auschwitz en Kratzau die haar verhaal nog kan navertellen. Niet omdat ze dat zelf zo graag wilde, maar uit plichtsbesef voor haar vader, moeder, broertje en andere 182 familieleden die door Hitlers satanische regime om het leven zijn gebracht.
Horrorstraf
„Stehen bleiben, du Schweinehund! Du hast zweimahl Brot genommen!” Kras als ze was, kon mevrouw Boeken het zich nog goed herinneren. Ze huivert als ze aan de harde Duitse woorden terugdenkt. Het was in concentratiekamp Kratzau, in Tsjecho-Slowakije, waar ze na haar verblijf in Auschwitz zat. Ze verstarde toen de Duitse bewaker het haar toeschreeuwde. Ze durfde zich niet meer te bewegen. Met het extra stukje brood in haar hand verraadde ze zichzelf. De bewaker kwam op haar af. Een harde klap op haar rug, ze kromp ineen. Daarna werd ze aan haar kleren meegesleurd naar een gebouw. De straf leek mee te vallen: het hoofd van de ziekenafdeling smeerde een paarskleurige zalf op haar buik en ze mocht gaan. De pijn kwam pas later…

Leny’s buik werd dikker en dikker. Haar navel puilde uit. Ze moest krom lopen om haar werk te doen. Toen het niet meer ging, werd ze naar een ziekenzaal gebracht waar de dokter haar onderzocht. Leny schrok. Voor haar stond de officier die in Auschwitz de selectie van aangevoerde mensen deed: zwakken naar links, sterken naar rechts. Ook zij mocht toen naar rechts. Zou hij haar nog herkennen? Ze wist het… voor haar stond dokter Mengele, de horrordokter uit Auschwitz.
Voordat Mengele haar behandelde, maakte hij Leny deelgenoot van de sadistische geest die in hem was. In een bedje lag een pasgeboren baby. Leny moest toezien hoe hij het kindje de keel afkneep. Daarna liep hij naar haar toe, onderzocht de buik en pakte een injectienaald waarmee hij een pijnlijke prik gaf. Leny beet op haar tanden, maar gaf geen kik. „Niet huilen, dacht ik. Dat genot gunde ik hem niet.” Toen gebaarde hij dat ze kon gaan. En al die tijd had hij niets gezegd.

Overlevingsdrang
In Auschwitz en Kratzau leerde de tamelijk beschermd opgevoede Leny hoe ze moest vechten om te overleven. Haar ouders was ze in het begin van de oorlog uit het oog verloren; tijdens het onderduiken al. Voor de veiligheid werd Leny op een ander adres ondergebracht dan haar ouders en haar broertje Andries. Toen ze na tweeënhalf jaar toch werd opgepakt –achteraf bleek dat ze verraden is door haar eigen verloofde!– belandde Leny in Westerbork. Zoals het alle ondergedoken Joden verging volgde na een paar dagen het transport naar Auschwitz, synoniem voor ‘hel op aarde’. De details die mevrouw Boeken noemt zijn te verschrikkelijk voor woorden. Met het nodige cynisme: „Het zijn genieën die dit vernietigingskamp hebben uitgevonden. Mensen afvoeren, vergassen, verbranden… hoe haal je het in je hoofd!” Mevrouw Boeken is ervan overtuigd dat slechtheid voortkomt uit de mens.

Ook ontdekte ze in het vernietigingskamp een overlevingsdrang waarvan ze niet wist dat ze die in zich had. „In het kamp deed ik alles voor een hap brood. Je wilt blijven leven, dus je wordt egoïstisch.” Ze vertelt hoe ze in Auschwitz geholpen heeft bij het leeghalen van de zigeunerbarakken, toen deze mensen allemaal vergast waren. De barakken kregen een nieuwe bestemming: voor de muzelmannen. Zo werden nagenoeg dode gevangenen genoemd. Afgeschreven, onbruikbaar. Ze kregen geen enkele verzorging en waren totaal verwaarloosd en ondervoed. Vaak beseften ze niet meer dat ze leefden. Ze wachtten op het naderende einde. „Elke nacht stierven er honderden. Die moesten de volgende dag naar het crematorium worden gebracht. Het speciale commando voor dit werk kon de grote hoeveelheid gestorven muzelmannen niet aan. ‘Vrijwilligers’ hielpen hen. Ik was daar één van,” vertelt mevrouw Boeken terneergeslagen. „We sleepten de doden van die nacht uit de barak naar de klaarstaande handkarren. Daarop legden we de vaak al verstijfde lijken drie naast elkaar. De volgende ‘lading’ ging daar dwars overheen, tot zo’n acht lagen. Een ander commando duwde de karren naar het crematorium. Mij leverde het een extra stukje brood op.”
Josef Mengele: sadist in uniform
In Auschwitz waande dokter Josef Mengele zich oppermachtig. Als de trein met nieuwe gevangenen binnenreed, stond hij al lang op zijn post. Gekleed in SS-uniform, zwaar behangen met decoraties die hij aan het front behaalde, wachtte hij met blinkend zwarte laarzen de gevangenen op. Mengele deed niets liever dan mensen selecteren. Naar rechts gingen zij die moesten werken, naar links gingen de meesten… naar de gaskamers.
Veel van Mengele’s collega-artsen vonden de selecties het meest bedrukkende van hun werk. Sommige verschenen weleens dronken op het toneel. Dat gold niet voor Mengele. Hij kon zelfs niet op zijn beurt wachten en meldde zich dikwijls vrijwillig voor extra diensten. Zodra de menigte was opgesplitst, wandelde hij op zijn gemak tussen de rijen gevangenen door, roepend: „Zwillinge, zwillinge!” („Tweelingen, tweelingen!”) Mengele reserveerde speciale barakken voor ‘zijn’ tweelingen. Ook mensen die anders waren (bijvoorbeeld reuzen en dwergen) vonden hier onderdak. Deze barakken kregen spoedig de bijnaam: de Zoo. Deze gevangenen werden door Mengele beter behandeld dan de andere. Dat gebeurde om hen zo lang mogelijk in leven te houden zodat Mengele ook zo lang mogelijk experimenten op hen kon uitvoeren. Hij wilde er via de tweelingen bijvoorbeeld achter komen hoe erfelijkheid werkte, en of erfelijkheid een effect had op hoe een ziekte zich ontwikkelt. Dit deed hij bijvoorbeeld door een tweeling in te spuiten met een ziekte en de verschillen tussen beide gevallen te analyseren.
Waarom?
Wonderlijk is het dat juist de jonge Leny –ze was 19 toen ze werd opgepakt– de kampen overleefde. Ze was mager, ziekelijk ook. In haar kinderjaren werd ze door haar familie vaak in bescherming genomen. „Mijn broertje was groter dan ik. Hij heeft wat met me afgesjouwd. En juist ik heb de kampen overleefd, de anderen niet. Dat zet je aan het denken: wat heb ik voor goeds of slechts gedaan dat ik nog leef?”
“Ik heb het overleefd, anderen niet. Dat zet je aan het denken…”
Op die vraag heeft ze geen antwoord. Maar ze weet zeker dat haar wens om naar haar moeder terug te gaan, belangrijk is geweest om de verschrikkingen van de oorlog door te komen. Waarom juist zij, Leny Velleman, de kampen overleefde? Het antwoord kan achteraf gezien misschien gevonden worden in het feit dat ze veel en openhartig over haar verleden spreekt. Als waarschuwing voor iedereen: dat nooit meer! „Ik móét erover spreken. Dat doe ik voor mijn ouders. Dat ben ik aan hen verplicht.”
Verloofd met een verrader
„Mijn vertrouwen in mensen is door de oorlog zwaar beschadigd”, vertelt mevrouw Boeken. Ze heeft er ook alle reden voor…
Moegestreden wist Leny na de bevrijding Amsterdam te bereiken. Haar familieleden waren allemaal omgekomen. Ze had werkelijk niets meer. Waar moest ze heen? De persoon die als eerste in haar opkwam, was René. Officieel was hij haar verloofde, maar hij bleek intussen een ander te hebben. Toch mocht Leny bij hem overnachten. De dag erna zou ze weer weg moeten, omdat hij dan ging trouwen. „Maar ik was nog steeds zijn verloofde”, benadrukt mevrouw Boeken. „De volgende ochtend deed ik twee onaangename ontdekkingen: zijn aanstaande bruid was Nanny, een buurmeisje. En in het halletje op de overloop lag het zilveren kapstel op een glazen tafeltje. Het kapstel dat ik van mijn vader had gehad! Ik was totaal beduusd.” Leny doorliep het hele huis om te zien wat René nog meer van haar had. Ze vond haar zilveren roomstelletje en in de keuken stond haar kristallen gebakservies. Dat wilde ze terug, maar René weigerde het te geven. Toen Leny daarna naar de politie ging, wilde men wel helpen, maar men kon niets doen zonder bewijs dat de spullen ook echt van haar waren.
Teleurgesteld zwierf Leny dagenlang over straat. Totdat ze een bekende tegen het lijf liep: iemand die haar een schoenendoos met foto’s gaf. Het waren kostbare familiefoto’s. Leny huilde toen ze haar dierbaren zag. Toen ze een foto van zichzelf tegenkwam waarop ze het zilveren kapstel vasthield, wist ze wat ze moest doen. Ze ging naar de politie en die accepteerde het als bewijs dat het kapstel van Leny was. René werd verhoord. „Zo kwam de politie erachter dat René een gemene rol had gespeeld: hij had mij, zijn vriendin, en mijn hele familie verraden voor geld! Iedere Jood die hij aanbracht, leverde hem zeven gulden vijftig op…”
Breekbaar, maar niet gebroken
Mevrouw Boeken schreef een boek –Breekbaar, maar niet gebroken– waaraan ze niets verdiende; ook de uitgever wilde er geen winst op maken. „Niet ten koste van de ellende van mijn ouders.” Haar kennis en ervaring draagt ze ook uit door als gastspreekster lezingen te houden in Herinneringscentrum Kamp Westerbork en op verschillende scholen. En iedere keer dat het Nederlands Auschwitz Comité een Polenreis organiseert, meldt ‘tante Leen’ –zoals de deelnemers haar inmiddels noemen– zich aan. Ze heeft daar veel vriendschappen aan overgehouden. In één van de deelneemsters heeft ze zelfs een stukje familie teruggevonden.

Huiver voor selectie
Mevrouw Boeken heeft de oorlog overleefd, maar is niet onbeschadigd uit de kampen gekomen. Een bewaakster sloeg haar long kapot, haar hart is zwak, Mengele’s experiment resulteerde in een harde buik (waardoor ze later zwangerschapsproblemen kreeg) en nog altijd is ze erg bang. „Wanneer ik alleen ben, ga ik het liefst in bed liggen. Dan voel ik me veilig. Ik kan slecht tegen stilte. Daarom sta ik vroeg op en ga ik vroeg naar bed.” Maar ondanks de verschrikkingen die ze meemaakte, heeft ze haar opgewektheid niet verloren. Ze is een gezellige vrouw die veel voor een ander over heeft. Het liefst ziet ze mensen om zich heen. Bij haar thuis is het dan ook een zoete inval. „De hele dag in mijn kamer zitten, kan ik niet. Daar ben ik te nerveus voor,” vertelt ze. En daarom doet ze de was van bewoners van het aanleunende verpleeghuis en staat ze drie dagen per week in de stoffenwinkel van haar zoon.
Cynisme kenmerkt mevrouw Boeken. Ook als ze het over het oorlogsverleden heeft. Zo noemt ze zichzelf „de geluksvogel” als ze vertelt hoe lang ze in Auschwitz mocht blijven. En over de sanctie die stond op het twee keer brood nemen, zegt ze droogjes: „Dat is natuurlijk strafbaar als je verschrikkelijke honger hebt…” Zo cynisch als ze naar het verleden kijkt, zo kritisch kijkt ze naar het heden. Mevrouw Boeken moet niets hebben van de denkbeelden van Geert Wilders. „Hij selecteert! Dat deed Hitler ook. Of je het doet op basis van ras of geloof, voor mij maakt dat geen verschil.” Ze signaleert een gevaarlijke tendens in Nederland. „Als één Surinamer iets fout doet, wordt de hele groep erop aangekeken. Doet één Nederlander iets, dan blijft het bij die ene. Wat als de moordenaar van Milly Boele een Nederlandse politieagent was van Marokkaanse afkomst? [Milly Boele was een Nederlands meisje dat in 2010 op 12-jarige leeftijd werd vermoord, red.] Of als de moordenaar van Pim Fortuyn een Surinamer was? Dan had men die bevolkingsgroepen erop aangekeken. Dat weet ik zeker.”
Op de drempel van de dood
‘Op een dag werden wij geselecteerd. Onze hele barak. Zonder bericht vooraf. We voelden meteen dat het fout zat. Nu was het onze beurt. We zouden allemaal vergast worden. Iedereen was verslagen. (…) Meteen na selectie moesten we ons in rijen opstellen. We werden naar de gaskamers geleid. Het was een lange rij; honderden andere gevangenen liepen al voor ons. Het tempo vertraagde snel en na een poosje stonden we stil. De eersten hadden de gaskamers bereikt. In de uren die volgden schoven we telkens maar een klein stukje op. Het was koud en het motregende. Verschrikkelijk, dat wachten. Je bent ontzettend bang, want je weet wat er komt. Ik huilde zachtjes en werd door een vriendin getroost. Toch ben je tegelijkertijd onverschillig; het einde nadert, maar daardoor komt er ook een einde aan alle ellende. (…)
Op een gegeven ogenblik, we hadden er inmiddels al wel tien uur gestaan, zei ik: ‘Nou, gebeurt er nog wat? Wanneer gaan we naar binnen?’ Ik hield het niet meer en werd getroost door een paar meisjes om me heen. Toen sloop het bericht door de rij: ‘Het lukt niet. Er is niet genoeg capaciteit bij de crematoria. De gaskamers kunnen de grote aantallen wel aan, maar de verbrandingsovens niet.’ Dat gaf nieuwe hoop, maar het drong nauwelijks tot me door. (…) Inmiddels stond ik nog slechts een meter of tien verwijderd van de trap die ons naar de ondergrondse uitkleedruimte van de gaskamer leidde. Toen schalde het plotseling keihard door de luidspreker: ‘Umdrehen!’ (…) We werden teruggestuurd naar onze barakken (…) Later die dag hoorden we dat het iets te maken had met het oprukken van het Russische leger. Pas veel later drong het tot me door dat ik op de drempel van de dood had gestaan.’
Nooit weer
Het punt dat mevrouw Boeken wil maken, is helder: leer van het verleden. Wat klein begon, eindigde groot. De Duitsers waren uiteindelijk in staat om ‘Untermenschen’ als vee te behandelen. Genieën ontwikkelden vernietigingsinstallaties, gewone burgers dreven de slachtoffers op. Zo werkten slimmeriken en domoren aan hetzelfde doel: het wegzuiveren van andere volken om zo het land voor eigen volk te bewaren. In de geschiedenis heeft dat motief vaker de kop opgestoken. De grote vraag is: leren we ervan?
Dit artikel verscheen eerder in Weet 2 (april 2010). Voor meer informatie over het Nederlands Auschwitz Comité, zie www.auschwitz.nl.