Skip to main content

In een vorig artikel kon je lezen over hoe Michael Oard, een Amerikaanse meteoroloog, de vorming van aardlagen verklaart door middel van de zondvloed. In dit vervolgartikel gaan we in op bezwaren tegen zijn zondvloedmodel. Eens kijken hoe Michael Oard op de volgende drie tegenwerpingen reageert: fossiele wortelbodems, de Precambrium Snowball en windafzettingen.

1. Fossiele wortelbodems

Voor veel geologen zijn fossiele wortelbodems (‘paleosols’) een probleem voor de uitleg van een wereldwijde zondvloed. In een bepaalde aardlaag heeft namelijk een aantoonbare groei van bomen of planten plaatsgevonden. Hoe kan daar dan meters water boven hebben gestaan? Hoe gaat Oard daarmee om?

„Men heeft het dan over begraven (teel) aarde, waar planten in zouden hebben gegroeid. Door creationisten is daar veel onderzoek naar gedaan en ik heb geholpen bij de publicatie hierover. We deden een onderzoeksproject in het Eastern Glacier National Park, het Eastern Wobster Lake National Park en in nog meer gebieden. De conclusie is dat we nogal wat aan te merken hebben op die veronderstelde paleosols: Er lijkt helemaal geen sprake te zijn van een teelaardeprofiel. Er ontbreken namelijk grote delen. Ook zien de paleosols er wel uit als wortelbodems, maar ze kunnen net zo goed uit klei bestaan. Ze kunnen zijn gevormd door opgewarmde waterstromen. Tijdens de zondvloed vond immers veel vulkanisme plaats. Het gesteente kan daardoor chemische veranderingen hebben ondergaan.

Versteende bomen worden regelmatig rechtopstaand in aardlagen teruggevonden.

Paleosols worden in de hele geologische kolom verondersteld. „Een voorbeeldje: ik ben net terug uit Zuid-Engeland. Geologen lieten mij verticaal begraven, versteende bomen zien. Onderaan die bomen moet dan de wortelzone zitten waar de bomen verankerd waren in de grond. Maar als je goed kijkt zie je nauwelijks verschil tussen de kalklaag waarin de boom zat en het deel dat wortelzone wordt genoemd. John Matthews, de geoloog die mee was, zei dat de wortelzone onderaan niet meer dan een interpretatie is. ‘Het zijn bomen, dus daaronder moeten wel wortels hebben gezeten…’ Maar daar zag je dus niks van!”

2. Precambrium snowball

Een ander tegenargument is de Precambrium Snowball-theorie. Die stelt dat er in de onderste aardlagen sporen zijn van een wereldwijde ijstijd. Volgens geologen zou dat niet eenmaal zijn gebeurd, maar meerdere keren in het Precambrium. Hoe denkt Oard hierover?

„In die lagen zie je dat er grote stenen rondzwerven tussen fijnere korrels. Die grote stenen zijn heel hard.” Dit zijn overigens niet de zwerfkeien die door de ijstijd hier in Nederland zijn gekomen en waar de hunebedden van zijn gemaakt. Die zijn veel zachter. Oard gaat verder: „Soms vinden we ook bekrast gesteente en dus suggereert men dat dit op het bestaan van meerdere ijstijden wijst.” Veel van die bekraste stenen zouden volgens geologen afkomstig zijn uit de tijd dat dit gebied nog dicht bij de evenaar lag (toen het gebied zich vormde). Ook zouden de krassen van mariene afkomst zijn; de zee zou dus een rol moeten hebben gespeeld bij het ontstaan van die krassen, en dat kan goed worden verklaard aan de hand van het zondvloedmodel.

Een wereldwijde bedekking met sneeuw kan volgens Oard nooit hebben plaatsgevonden.

Een ander probleem dat Oard heeft met de Precambrium Snowball is van meteorologische aard. Als het water bij de evenaar al bevroren was, dan was dat bij de polen nog sterker het geval. „Wanneer de hele aarde wit is door sneeuw, dan wordt al het zonlicht naar de ruimte weerkaatst. Het zou dan ongeveer 100 graden kouder op aarde worden en het ijs zou nooit meer de kans krijgen om te smelten.” Een wereldwijde bedekking met sneeuw kan dus volgens Oard nooit hebben plaatsgevonden. Maar hoe verklaart hij dan de krassen in de stenen? „Dat zijn de gevolgen van grote aardverschuivingen tijdens de zondvloed.” Hierover schreef hij in zijn boek ‘Ancient ice ages or gigantic submarine landslides?’

3. Windafzettingen

Windafzettingen vormen de derde tegenwerping waar Michael Oard op reageert. Een windafzetting is een door de wind gevormde aardlaag. Zulke lagen kunnen natuurlijk niet in de zondvloed zijn ontstaan; de wind kan immers niet bij het aardoppervlak komen als er water op ligt. Hoe verklaart Oard de vorming van die lagen dan?

Een bekende windafzetting is de Coconino Sandstone, een laag in de Grand Canyon die daarbuiten nog doorloopt tot aan Mexico en Texas. Deze laag zou door de wind zijn afgezet. Dat zou je aan de korrelgrootte moeten kunnen zien. Maar volgens Oard wordt er in die uitleg geen rekening gehouden met het optreden van catastrofes. Als je dat wel doet en je rekent bijvoorbeeld meteorietinslagen mee, dan kun je je voorstellen dat het water uiterst turbulent moet zijn geweest op aarde. Dat hevig stromende water zou volgens Oard de Coconino Sandstone hebben gevormd.

De formatie kan volgens hem eenvoudigweg niet door wind zijn afgezet: „Allereerst, de hellingshoek van de schuine afzettingen (‘crossbeds’) is niet erg groot. Wind zou hellingshoeken opleveren van zo’n 30 tot 33 graden. De hellingshoeken van de crossbeds in Coconino zijn minder groot. Ook zit er in de Coconino zandsteen veel veldspaat en mica; dat zijn twee mineraalsoorten die in een woestijnlandschap snel zouden verweren. Dit wijst op een snelle materiaalafzetting. Ook wijst de richting van de crossbeds erop dat al die enorme afzettingen vanuit het noorden plaatsvonden. Maar als je naar het noordelijke deel van Amerika kijkt, vind je hier geen bron voor; er is geen gesteente waarvandaan het Coconinozandsteen kan zijn gekomen. Toch moet het ergens vandaan komen.”

De afzettingen in Coconino Sandstone lopen niet heel steil af. Hun hellingshoek is minder dan de 30 tot 33 graden die je zou verwachten wanneer wind het materiaal had afgezet.

Inmiddels is het zandsteen geanalyseerd. Het blijkt afkomstig te zijn van de Appalachen, in het oosten van Amerika. Oard: „Het gevolg is dat er in de reguliere geologie nu gewerkt wordt met modellen die uitgaan van rivieren die het zand eerst vervoerd hebben, en dat de wind het zand daarna heeft bewerkt. Het hele model van windafzetting wordt daarmee een stuk minder voor de hand liggend.”

Dit is het tweede deel van een artikel uit Weet 25, geschreven door Maarten ‘t Hart. Het eerste deel is hier te lezen.